Vertaling Bijbel, Kanttekeningen SV, [], [Resch.] De [75]adem onzer neuzen, [76]de gezalfde des HEEREN, [77]is gevangen in hun groeven; [78][van] welken wij zeiden: [79]Wij zullen onder zijn schaduw leven [80]onder de heidenen! 75. Dat is, hij door wien wij ademhalen, op welken wij ons verlieten en hoopten rust en welvaart door hem te verkrijgen. 76. Dat is, onze koning, te weten Zedekia, die van God tot onzen koning beschikt was. Sommigen verstaan het van den koning Josia, anderen van Jechonia. Van de zalving der koningen zie 1 Kon.1:34. 77. Dat is, hij is gevallen in de strikken of lagen zijner vijanden; Jer.52:8,9. Dat hier den kwaden koning Zedekia die heerlijke titel gegeven wordt, dat moet niemand wonder geven; Saul wordt ook genoemd de gezalfde des Heeren. Dit geschiedt niet ten aanzien van hun persoon, maar ten aanzien van hun ambt, hetwelk zij bedienden. 78. Dat is, waarvan wij zulke hoop hadden, dat wij bij onszelven dachten en onszelven inbeeldden. 79. Dat is, wij zullen door hem verkwikt worden in de zware hitte der grote vervolgingen; zie deze zelfde gelijkenis Dan.4:12. 80. Te weten, ofschoon wij onder vele vreemde natien der heidenen verstrooid worden.